De termen demineralisatie, osteopenie en osteoporose worden vaak door elkaar gebruikt. Osteopenie wordt daarbij als voorloper van osteoporose beschouwd. De grens tussen beide is echter, behalve met een botdichtheidsonderzoek, arbitrair en daardoor moeilijk te trekken.
Is de demineralisatie beperkt, heeft het paard geen pijn en is de kwaliteit van het bot nog niet zoveel verslechterd dat er een verhoogde kans op fissuren of fracturen is, spreekt men van osteopenie. Bij osteoporose is er sprake van gevorderde demineralisatie, pijn en een verhoogd breukrisico.
Het nadeel van het gebruik van de term demineralisatie is dat het botmineraalgehalte en de botdichtheid moeilijk met een gewone röntgenfoto zijn vast te stellen. Pas vanaf 30% verlies aan botdichtheid is een dergelijke foto nauwkeurig. Beter is het osteopenie als algemene term voor verminderde botmassa te hanteren. Osteopenie omvat osteoporose, osteomalacie (stoornis in de fosfor- en calciumstofwisseling), of een combinatie van beide.